Papegaaischieten

De meest plausibele achtergrond en verklaring van het papegaaischieten lijkt de volgende: de meer begoede burgers van de grote Vlaamse steden werden in de dertiende eeuw ingedeeld in aparte korpsen los van de klassieke legerindeling van de ambachten: enerzijds de hand- en kruisboogschutters, anderzijds de poortelijke ruiterij. Om zich verder te bekwamen in de krijgskunst oefenden ze onder elkaar, de boogschutters met het papegaaischieten, de rijke poorters met het steekspel. Sommige van deze kruisboogschutters richtten daartoe tijdens de eerste decennia van de veertiende eeuw schuttersgilden op, de steekspelbeoefenaars hielden het bij losse gezelschappen. De winnaars en leiders van het spel werden koningen genoemd. Koning betekende leider, maar kan wellicht door de schutters ontleend zijn aan het fenomeen van de meifeesten.

Al snel nodigden ze naburige steden uit en verkregen hun feesten een steeds luisterrijker karakter. Ze inspireerden zich ook op de tornooien van de adel die zich zelf graag spiegelden aan de helden uit de oudheid, voornamelijk aan de figuren uit de Arthurromans. Ook de burgers imiteerden dit, de figuur van de ondeugende en exotische papegaai incluis. Deze naam gaven ze aan de houten en kleurrijk geschilderde vogel die tot doel op een verticale mast werd gesteld. Dit liet hen toe zich te bekwamen in het schieten op kantelen en vestingwallen. Het koningsschieten op de papegaai ontleende misschien enkele elementen uit oudere gebruiken, maar het was in se dus een originele institutie onder stedelijke boogschutters daterend van begin de veertiende eeuw.

De tornooigezelschappen stierven aan het eind van de vijftiende eeuw een stille dood, maar de activiteit van de schuttersgilden ging onverminderd door. De uitstraling van deze papegaaischietingen was zo groot dat de schutters ook vorsten en prinsen bleven aantrekken op hun activiteiten, waaraan deze laatsten maar deelnamen om de sociale en politieke banden met de stadselites te consolideren. Deze schuttersgilden met hun papegaaischieten kregen algauw navolging in talrijke andere streken in Europa. Ze markeerden er het sociale leven in de stad tot aan het begin van de achttiende eeuw.

(Samenvatting en besluit van de bijdrage van Marc Lemahieu in Jan Dumolyn en André Vandewalle, Sint-Sebastiaan Binnen Brugge. 600 jaar gildearchief (Brugge 2016), 59-86.)